Conserving Canvas
27-08-2020Conserving Canvas, 14-17 oktober 2019, New Haven
Door Marya Albrecht, schilderijenrestaurator Atelier Albrecht Den Haag
Van 14 tot en met 17 oktober vond het symposium Conserving Canvas plaats te New Haven (Connecticut, Verenigde Staten). In het auditorium van Yale University Art Gallery werd tijdens deze vier dagen kennis uitgewisseld omtrent de structurele behandeling van schilderijen op doek. Het symposium werd georganiseerd door The Institute for the Preservation of Cultural Heritage at Yale University met steun van The Getty Foundation, als onderdeel van het Conserving Canvas Initiative. Dankzij een toelage uit het Restauratoren Nederland Educatiefonds kon ik het symposium bijwonen. Het symposium was de eerste bijeenkomst over dit onderwerp sinds de befaamde Conference on Comparative Lining Techniques, gehouden in Greenwich in 1974. De impact van deze conferentie in het veld werd besproken in een aantal lezingen. Daarnaast werden overzichten van gebruikte bedoekingsmethoden van toonaangevende instellingen gegeven, werd nieuw onderzoek besproken en kregen we inzicht in de huidige praktijk van structurele behandeling op doek aan de hand van case-studies.
De invloed van de Greenwich Conference on Comparative Lining Techniques
Dat de Greenwich conferentie grote impact had op de restauratiepraktijk in Noord-Europa en de Verenigde Staten bleek duidelijk uit een aantal lezingen. Mikkel Scharff (hoofd van de opleiding tot schilderijenrestaurator aan The Royal Danish Academy of Fine Arts Schools of Architecture, Design and Conservation, Kopenhagen) besprak dat er een andere aanpak kwam in het onderwijzen van studenten sinds de conferentie in Greenwich. Vóór 1974 lag de nadruk sterk op praktijkervaring bij het onderwijzen van traditionele bedoekingsmethoden. Na de conferentie werden de aanbevelingen van (onder andere) Vishwa Mehra en Bernd Hacke over minimale interventie en stapsgewijze behandelingen in acht genomen en werd de combinatie van theorie en praktijk belangrijker. Niet alleen werden er ook alternatieven voor het uitvoeren van een bedoeking aangeleerd, ook werd de bedoekingsbehandeling opgedeeld in verschillende stappen zodat per stap besloten kon worden wat het gewenste effect was en of deze stap ook daadwerkelijk nodig zou zijn.
Een vergelijkbare situatie beschreef Camille Polkownik, die de restauratiegeschiedenis van de Courtauld Institute en het Maritime Museum onderzocht had. Na de conferentie is er een duidelijke afname te zien in het aantal bedoekingen dat werd uitgevoerd en een toename in het aantal randbedoekingen en andere minder invasieve behandelingen. Ook de gebruikte materialen wijzigden na de conferentie van 1974. Zo deden vroeg in de jaren 70 doeken van synthetische vezels hun intrede, net als synthetische lijmen.
Vishwa Mehra kan gezien worden als pionier in moderne bedoekingsmethoden en non-invasieve behandelingen. In zijn paper op de conferentie in 1974 besprak hij 8 voorwaarden voor een bedoekingsmethode. Cecil Krarup Andersen (professor aan The Royal Danish Academy of Fine Arts Schools of Architecture, Design and Conservation, Kopenhagen) besprak en evalueerde Mehra’s voorwaarden in hedendaagse context.


Bedoekingsmethoden toen en nu
Verschillende sprekers belichtten de behandelingsmethoden die in hun eigen instituut/collectie worden of werden toegepast in heden en verleden. Zo besprak Anastasia Yurovetskaya (Hermitage St.-Petersburg) traditionele bedoekingen uitgevoerd met steurlijm. Dit is nog steeds de meest gangbare bedoekingsmethode in Rusland. Yurovetskaya meldde dat veel westerse materialen voorheen niet beschikbaar waren in Rusland. Dankzij veranderingen in de politieke omstandigheden in de jaren 90 kwam hier verandering in. Sindsdien is er meer uitwisseling mogelijk met collega’s in het westen en hebben Russische restauratoren toegang tot moderne materialen en technieken. Dit heeft geleid tot tests met deze materialen, of hun Russische equivalenten. Deze tests zijn gericht op het vinden van minder invasieve behandelingsmethoden waardoor bedoekingen niet altijd meer noodzakelijk zijn.
Het Kunsthistorisches Museum in Wenen bezit 3081 schilderijen op doek. Restaurator Elke Oberthaler beschreef de inventarisering van de conditie van een groot aantal van deze schilderijen. Aanleiding hiervoor was de verhuizing van de collectie naar een nieuw centraal depot in 2011. De oudste bedoekingen in de collectie dateren al uit de 18de eeuw, sommige van deze historische lijm-stijfselbedoekingen zijn in uitstekende conditie. Veel lijm-stijfselbedoekingen zijn echter ook geïnfesteerd met insecten en hebben schade door insectvraat tot gevolg. Verrassend genoeg werden de insectinfestaties behandeld met meer insecten. Om de broodkevers te verjagen werden parasitaire wespen ingezet.
Restaurator Nicola Costaras besprak de houding van restauratoren in het Victoria and Albert Museum omtrent structurele behandelingen van schilderijen op doek. Ook hier was de verhuizing van de collectie de aanleiding om een inventarisatie te doen en waar nodig schilderijen te behandelen. Sinds de stichting van het museum in de 19de eeuw is er veel aandacht geweest voor preventieve conservering. Een groot deel van de schilderijen in de collectie heeft sinds de acquisitie een achterkantbescherming en beglazing. Het museum streeft naar minimale interventie: waar nodig worden steundoeken (loose linings) aangebracht, of randbedoekingen. Gaten en scheuren worden lokaal gehecht. Ook wordt in sommige gevallen het beleid aangepast om een object zo goed mogelijk te conserveren. Zo werd een onbedoekt schilderij van Degas niet langer uitgeleend om de fragiele originele structuur zo min mogelijk te belasten. Costaras plaatste wel een kanttekening bij deze aanpak door te zeggen dat museumrestauratoren zich in een luxepositie bevinden en het zich kunnen veroorloven om minimale interventies uit te voeren. De objecten verlaten immers de collectie niet en kunnen regelmatig gecontroleerd worden. Indien nodig kan er altijd een meer ingrijpende behandeling worden uitgevoerd op een later moment.
Hoewel het Smithsonian American Art Museum pas in 2000 (na verschillende naamswijzigingen) is opgericht is een groot deel van de collectie in de 19de eeuw verzameld. Sinds 1965 zijn er restauratoren in dienst van deze instelling. Restaurator Amber Kerr besprak de geschiedenis van de collectie en restauratiegeschiedenis. Veel schilderijen zijn in het verleden was-hars bedoekt, waarbij sommigen ook zijn overgebracht op aluminium panelen of verstevigd zijn met glasvezel. De was-hars bedoekingen zijn in veel gevallen niet in optimale conditie. Niet alleen is er sprake van esthetische problemen (veel was op het oppervlak die door veroudering opaak en wazig is geworden), ook structureel zijn veel bedoekte werken in een slechte staat. Door het gebruik van microkristallijne was is de hechting tussen bedoeking en origineel niet optimaal. Om deze redenen is het voor veel schilderijen noodzakelijk de bedoeking te verwijderen en de schilderijen vervolgens opnieuw te bedoeken. Om meer inzicht te krijgen in de bedoekingen in de eigen collectie is een onderzoeksproject gestart, waarbij schilderijen worden onderzocht en vervolgens reconstructies worden gemaakt. Ook worden er interviews met restauratoren gehouden om informatie over historische bedoekingsmethoden te documenteren en te kunnen koppelen aan objecten uit de collectie.
De Stichting Restauratieatelier Limburg (SRAL) heeft in de jaren 90-00 de Mist Lining ontwikkeld. De ontwikkeling van deze methode werd uiteengezet door Kate Seymour en Joanna Strombek. Ook werd duidelijk dat SRAL sindsdien door is gegaan met ontwikkelen. Zo zijn er nieuwe materialen getest en bestaande methoden verfijnd. De Mist Lining-methode is een minder invasieve bedoekingsmethode waarbij het bedoekingsdoek aan het originele doek wordt bevestigd door middel van een nap, een wollige laag van textielvezels gecreëerd door het bedoekingsdoek te schuren. De lijm wordt alleen op deze napaangebracht en impregneert het bedoekingsdoek en het originele doek niet. De lijm wordt geregenereerd met oplosmiddelen en hechting wordt verkregen door middel van een vacuüm. De methode is veelzijdig en relatief gemakkelijk aan te passen aan de eisen van een specifiek schilderij. De Mist Lining kan worden toegepast op schilderijen die in het verleden bedoekt zijn met was-hars, of met lijm-stijfsel. Hiermee biedt het een goed alternatief voor BEVA 371®, dat vaak gebruikt wordt in de Verenigde Staten voor de behandeling van schilderijen die eerder met was-hars bedoekt waren. Inmiddels hebben er door de Getty gesponsorde workshops plaatsgevonden om deze bedoekingsmethode te delen met restauratoren wereldwijd.


Case-studies
De lezingen over case-studies boden gedetailleerde beschrijvingen van uitgevoerde behandelingen. Deze behandelingen waren zeer divers van aard: innovatieve, minimale behandelmethoden passeerden de revue, maar ook traditionele was-hars en lijm-stijfselbedoekingen werden besproken.
case-studies uit de National Gallery in Londen
Er werden twee recente case-studies uit de National Gallery in Londen besproken. Paul Ackroyd belichtte de behandeling van een groot (3,7 x 3 m.) ruiterportret van Anthony van Dyck. Dit project is uitgevoerd met steun van het Getty Conserving Canvas initiatief, waardoor junior-restauratoren van diverse instellingen hebben meegewerkt aan de behandeling. Het schilderij is in het verleden verschillende keren van eigenaar verwisseld en daardoor vaak getransporteerd. Het is tenminste 4x eerder bedoekt geweest, waarvan 2x met lijm-stijfsel en 2x met was-hars. De laatste was-hars bedoeking was face-up uitgevoerd en bij een lagere temperatuur. Hierdoor werd geen optimale hechting tussen bedoekingsdoek en origineel gekregen. Tussen beide doeken bevond zich een laag bedoekingsspecie van 7-8 mm dik. Voor de huidige behandeling is een acrylaatlijm gebruikt (Lascaux 375). De lijm is met een spray aangebracht op het bedoekingsdoek. De bedoeking is uitgevoerd in een vacuümenvelop, waarbij de lijm met warmte (ca. 70° C) werd geregenereerd.
Het kleinere schilderij van Artemisia Gentileschi onderging een traditionele lijm-stijfsel behandeling. De structurele behandeling van dit schilderij werd uitgevoerd door Lynne Harrison (de spreker), de esthetische behandeling werd uitgevoerd door Larry Keith. De gebruikte methode en materialen werden in detail besproken. Opvallend hierbij was dat het doek tijdens de behandeling 3x werd gestreken, met telkens een hogere temperatuur. Ook werden er verschillende keren facings aangebracht, waarvan 1x met bijenwas. Na het voltooien van de bedoeking werd er bijenwas op de achterkant van het bedoekingsdoek gestreken als vochtbarrière. De behandeling is vastgelegd en in zijn geheel terug te zien op het Youtube-kanaal van de National Gallery (zie: https://www.youtube.com/playlist?list=PLvb2y26xK6Y6F2GH6yosrsgGcCmgaNNjp).
Beide lezingen boden zeer gedetailleerde overzichten van de behandeling. Het was interessant om over de twee zeer verschillende behandelingsmethoden binnen één instituut te horen. Er werd echter niet duidelijk ingegaan op de beweegredenen om voor bepaalde materialen en technieken te kiezen. De keuze voor lijm-stijfsel werd niet beargumenteerd. Dit was jammer, aangezien duidelijk is dat er genoeg kennis is van alternatieve bedoekingsmethoden.
case-studie uit Bavarian State Office for the Protection of Monuments and Sites
Julia Brandt (restaurator Bavarian State Office for the Protection of Monuments and Sites) besprak een case-study die aantoont dat zelfs bij een zeer slechte conditie een terughoudende behandeling mogelijk is. Het betrof de restauratie van een schilderij van Engelbert Zimmerman uit 1839 (uitgevoerd door Brandt en collega Carina Volbracht). Het schilderij was verwijderd uit de oorspronkelijke locatie (een kerk in Wasserburg) en sindsdien onder zeer slechte omstandigheden bewaard op de zolder van het lokale Museum Wasserburg. Bij het zien van de foto’s voor restauratie ging er een zucht door de zaal: de conditie van het werk was zeer slecht. Naast lacunes in de verflagen waren er veel grote scheuren en deformaties in het doek. Wat de behandeling bemoeilijkte was dat de kunstenaar direct op het doek een laag schellak aanbracht (in plaats van een voorlijmingslaag), waardoor het onmogelijk was om vocht toe te passen bij de behandeling. Scheuren en gaten in het doek werden eerst lokaal behandeld met strips Stabiltex (transparant, open geweven polyesterdoek) en Plexigum 611 (acrylemulsie op basis van isobutyl methacrylaat) Vervolgens werd een bedoeking met Plextol uitgevoerd, waarbij het originele doek niet van het raam werd verwijderd. Het geprepareerde bedoekingsdoek werd onder het spanraam doorgeschoven en op het raam vastgezet waar dit mogelijk was (aangezien het doek op veel plekken los was, was dit op veel plekken mogelijk). De lijm werd vervolgens geregenereerd met strijkijzers en warme spatels. Na behandeling was het schilderij stabiel genoeg om opnieuw te worden tentoongesteld, voor het eerst in 40 jaar. Daarbij dragen preventieve conservering en regelmatige conditiecontroles bij aan het behoud van het werk.

case-studie Project Associate Painting Conservator at The David Booth Conservation Department, Museum of Modern Art New York
Een ander voorbeeld van minimale interventies werd gegeven door Emily Mulvihill (Project Associate Painting Conservator at The David Booth Conservation Department, Museum of Modern Art New York). Mulvihill is werkzaam als restaurator voor moderne en hedendaagse schilderijen en heeft verscheidene grote scheuren behandeld toen ze werkzaam was bij Amann + Estabrook Conservation Associates. Een aantal van dergelijke behandelingen werd uiteengezet. In veel gevallen wordt er gebruik gemaakt van de thread-by-thread methode om scheuren te hechten zoals deze is ontwikkeld door Winfried Heiber. Een groot voordeel van deze methode (wanneer goed uitgevoerd) is dat de scheur zo goed als onzichtbaar kan worden gehecht. Mulvihill liet ook variaties op deze methode zien, waaruit bleek dat de methode goed aangepast kan worden aan de bijzondere omstandigheden voor specifieke schilderijen. Zo heeft ze onder andere gebruik gemaakt van Gore-Tex chirurgische draden die dwars op de scheur in het doek worden geweven. Dit dient ter versteviging van de gerepareerde scheur. De chirurgische draden werden ook gebruikt om scheuren dicht te trekken, in gevallen waar een trecker niet kon worden gebruikt.

Open vragen en onderzoek
Het symposium was ook de gelegenheid om onderzoek naar behandelingsmethodes en materialen te presenteren, zowel de ontwikkeling van nieuwe materialen en methodes als de eigenschappen van reeds bekende materialen. Er werd onder andere gesproken over de verouderingseigenschappen van reeds gangbare materialen (zoals lijm-stijfsel of acrylaat-lijmen) en over de mechanische en hydromechanische eigenschappen van doek. Zeer interessant waren de lezingen over de ontwikkeling van nieuwe materialen en gereedschappen voor de structurele behandeling van schilderijen op doek.
research associate Bern University of Applied Sciences
Mona Konietzny (research associate Bern University of Applied Sciences) besprak een nieuwe toepassingsmethode van bekende materialen. Tijdens haar PhD-onderzoek heeft ze gaas ontwikkeld van diverse lijmen. In plaats van lijm te laten drogen als gesloten film worden de lijmen aangebracht op een mal waar een monofilament honingraatstructuur in geprint is. De honingraatstructuur geeft het materiaal een grote breuktaaiheid, groter dan wanneer het een gesloten film zou zijn van dezelfde hoeveelheid materiaal. Het is dus een zeer efficiënte manier om een lijm te gebruiken. Daarnaast is het een zeer regelmatige laag. Na drogen van de lijm in de mal ontstaat een dun gaas. Het gaas weegt gemiddeld ca. 30 gram/m2, dit is ongeveer de helft van BEVA 371®-film. Het gaas kan op maat worden geknipt, aangebracht op de gewenste plek en vervolgens met vocht of warmte worden gereactiveerd. Er zijn tests gedaan met drie soorten lijm: metylcellulose, steurlijm en Dagalan PQ61/N (acrylaat). Konietzny besprak twee mogelijke toepassingen van het gaas, namelijk het aanbrengen van een randbedoeking of het lokaal hechten van losse randen/hoeken van een bedoeking. Het gaas heeft als belangrijkste voordelen dat het weinig materiaal betreft dat toch in een zeer regelmatige laag kan worden aangebracht.

Saarland University en Cologne Institute of Conservation Sciences
Hannah Flock (promovendus bij Saarland University en Cologne Institute of Conservation Sciences) en Petra Demuth (technical lecturer at Cologne Institute of Conservation Sciences) bespraken nieuwe ontwikkelingen op het gebied van de thread-by-thread tear mending techniek. Flock heeft in haar promotieonderzoek verschillende lijmen getest en verschillende methodes om de draden te hechten. Uit het onderzoek is gebleken dat alle draden, ongeacht met welke lijm ze gehecht waren, minder sterk waren dan een niet-gescheurde draad. Ook werd duidelijk dat het vermengen van de gerafelde uiteindes van de gescheurde draad van groot belang is voor een optimale hechting. Uit de analyse van verschillende lijmen is gebleken dat de lijm zoals voorgeschreven door Winfried Heiber (een mengsel van steurlijm en stijfsel) niet langer de meest geschikte is. Demuth en Flock hebben samen met Star-Tec (Duitse producent van warmte-gereedschap zoals soldeerbouten, hete naalden) gewerkt aan de ontwikkeling van een nieuw gereedschap om het micro-doseren van de lijm goed mogelijk te maken. Dit gereedschap bestaat uit een verwarmd handvat waarin een injectiespuitje met de voorbereide lijm geplaatst kan worden. Het handvat houdt de lijm op ideale temperatuur en met lichte druk kunnen (na oefening) perfecte bolletjes lijm op de uiteinden van de draden worden aangebracht. Het gereedschap is Winnie genoemd (naar Winfried Heiber) en inmiddels te verkrijgen via Star Tec (http://www.startecproducts.de/?page=rest#top). De belangrijkste bevindingen van Flock zullen worden gepubliceerd in Zeitschrift für Kunsttechnologie und Konservierung.





Conclusie
Tijdens dit vier dagen durende symposium is duidelijk geworden dat er sinds 1974 veel gebeurd is op het gebied van structurele behandeling van schilderijen op doek. Waar vroeger de bedoeking werd uitgevoerd als standaardprocedure wordt er nu in veel gevallen gekozen voor minder ingrijpende behandelingen. Een goed begrip van de mechanische eigenschappen van schilderijen op doek en kennis van diverse behandelingsmethodes zijn hiervoor noodzakelijk. Toch zijn er nog steeds regionale verschillen in voorkeuren voor bepaalde bedoekingsmethoden, die tijdens dit symposium duidelijk naar voren kwamen. In Zuid-Europese landen wordt de lijm-stijfsel bedoeking nog steeds veelvuldig toegepast. Er was binnen het programma ook veel aandacht voor deze bedoekingsmethode, voor zowel de geschiedenis van lijm-stijfsel bedoekingen binnen bepaalde collecties als case-studies. Opvallend hierbij was dat er weinig kritisch werd gekeken naar de methode. Er werd geen kanttekening geplaatst bij de grote hoeveelheden vocht waaraan doek en verflagen worden blootgesteld bij deze bedoekingsmethode. In de Verenigde Staten is het gebruik van BEVA 371® als bedoekingsmedium gangbaar. Dit wordt vooral als geschikte methode gezien voor schilderijen die eerder met was-hars bedoekt waren. Er werd een aantal keer gesteld dat er geen andere mogelijkheden waren voor was-hars bedoekte werken, terwijl dit niet het geval is. Dankzij het Getty Conserving Canvas Initiative wordt kennis over bedoekingsmethoden gedeeld, door het organiseren van workshops en het verlenen van beurzen voor de structurele behandeling van schilderijen door internationale teams van restauratoren. Het symposium was een waardevolle eerste stap van het Conserving Canvas Initiative.